De technologische maakindustrie vormt de ruggengraat van de Nederlandse economie, stelt FME-voorzitter Theo Henrar. In een recent interview laat hij geen twijfel bestaan: zonder een sterke industriële basis staat de ontwikkeling van welvaart en innovatie op het spel. 

Henrar wijst erop dat de technologische industrie niet slechts een economische pijler is, maar ook de inzetkracht levert voor maatschappelijke uitdagingen. Hij benadrukt dat de sector verantwoordelijk is voor bijna de helft van de export in Nederland en voor 38 % van de private R&D-uitgaven. 

Als we ambities hebben op het terrein van klimaatneutraliteit, zorginnovatie, energieopslag of strategische autonomie, dan moet de capaciteit om technologie te ontwikkelen en toe te passen aanwezig zijn. Dat is volgens Henrar niet vrijblijvend. “Alsof je windparken bouwt zonder turbinebouwers”, illustreert hij. 

Toch kampt de sector volgens Henrar met een aantal belemmeringen die de concurrentiepositie onder druk zetten. Nederland scoort matig op investeringszekerheid, vergunningstrajecten duren te lang, en de energie- en netwerkkosten zijn hoog in Europese vergelijking. Daarnaast is er een structureel tekort aan technisch personeel. 

Henrar pleit daarom voor drie prioriteiten:

  • Beleid dat werkt – minder bureaucratie, krachtige uitvoering, en strategisch lange termijn denken. 
  • Overheid als klant en investeerder – door technologie af te nemen én te ondersteunen. 
  • Samenwerking – tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen om innovatie op te schalen. 

Voor de komende Tweede Kamerverkiezingen roept FME kandidaten op om innovatie, een gelijk speelveld en technisch talent tot kern van hun beleid te maken. Alleen zo kan Nederland zich positioneren als strategisch autonoom en technologisch geavanceerd land. 

Met het oog op 2050 ziet Henrar de technologische industrie als spil in een duurzaam en weerbaar Nederland — maar dan moeten de strategische keuzes nú al vallen.