De Nederlandse industrie kende in mei opnieuw een zwakke maand. De bedrijvigheid in de productiesector liep verder terug, gedreven door aanhoudende vraaguitval. Dit zorgde voor druk op zowel het personeelsbestand als de inkoopactiviteiten van bedrijven. Tegelijkertijd was er sprake van een afnemende kostendruk en kortere levertijden – signalen van een minder gespannen markt.
De Nevi Purchasing Managers’ Index (PMI), een samengestelde graadmeter voor de industrie, daalde licht van 49,2 in april naar 49,0 in mei. Daarmee blijft de index onder de neutrale grens van 50, wat duidt op een verslechtering van de bedrijfsomstandigheden. De enige positieve component binnen de index was de productieomvang, die in mei opnieuw toenam.
De stijging van de productie was vooral zichtbaar bij producenten van consumptie- en investeringsgoederen. Die groei werd gevoed door het opstarten van nieuwe projecten en het wegwerken van achterstallig werk. Omdat het aantal nieuwe orders opnieuw daalde – voor de tiende keer in elf maanden – konden bedrijven zich richten op het verkleinen van de orderachterstanden.
De werkgelegenheid in de industrie liep terug. Het aantal banen daalde in het hoogste tempo sinds december 2023. Achter deze ontwikkeling schuilen reorganisaties en kostenbesparingen, ingegeven door structureel lagere werklasten.
Ook op inkoopvlak bleven bedrijven terughoudend. Voor de twaalfde maand op rij werd er minder materiaal ingekocht. Tegelijkertijd daalde de voorraad ingekochte goederen, al was die afname minder sterk dan in voorgaande maanden. De verzwakte vraag naar materialen leidde tot een bescheiden verbetering in de prestaties van leveranciers – voor het eerst in een jaar.
Tot slot daalden zowel de inkoop- als verkoopprijzen verder. De prijsdruk stond op het laagste niveau van 2025 tot nu toe. Ondanks de zwakke marktomstandigheden bleef het vertrouwen in toekomstig herstel aanwezig, al blijft dat vertrouwen historisch gezien gematigd.