Op 28 juli 2025 maakte FME, de werkgeversorganisatie voor de technologische industrie, haar bedenkingen kenbaar over het nieuwe handelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Hoewel een dreigend importtarief van 30 % van de Europese export van de Amerikaanse markt is afgehouden, is de overeenkomst volgens FME “tegen een veel te hoge prijs” gesloten.

De kern van de deal: Europese goederen mogen de VS enkel onder een tarief van 15 % leveren, terwijl Amerikaanse producten zonder heffingen toegang tot de Europese markt krijgen. Deze asymmetrische structuur schept volgens FME een ongelijk speelveld voor Europese – en dus ook Nederlandse – bedrijven.

Er zijn uitzonderingen op het 15 %-tarief, waaronder voor semicon-apparatuur, vliegtuigonderdelen en bepaalde grondstoffen. Voor veel sectoren blijft het echter onduidelijk of ze daarvan profiteren. Daarnaast blijft de bestaande heffing van 50% op staal en aluminium ongewijzigd.

Theo Henrar, voorzitter van FME, verwoordt de zorg scherp: “We hebben een conflict vermeden, maar wel tegen een veel te hoge prijs… deze deal legt de rode loper uit voor Amerikaanse producten terwijl onze industrie met importheffingen blijft zitten.” Volgens Henrar is dit geen overeenkomst tussen gelijken, maar neerbuigendheid richting de “grootste bully op het schoolplein”.

Feitelijk reguleert de overeengekomen tariefstructuur niet alleen markttoegang, maar legt het ook impliciete machtsverhoudingen vast. Terwijl de VS importheffingen afbouwt, behoudt Europa barrières voor eigen exporteurs. FME benadrukt dat dit de technologische en metaalindustrie structureel benadeelt, zeker waar concurrentiepositie en internationale samenwerking cruciaal zijn.

Deze overeenkomst biedt op korte termijn stabiliteit, maar roept vragen op over de lange termijn gerechtigheid binnen de trans-Atlantische relatie. De asymmetrie in tarieven benadrukt het spanningsveld tussen economische noodzaak en strategische gelijkwaardigheid.